en Vader van:
Dat is, God, die de Vader is onzes Heeren Jezus Christus, 1 Cor. 15:24; en wordt van Paulus en andere apostelen onder het Nieuwe Testament deze wijze van Gods benaming gebruikt, in plaats dat in het Oude Testament God in zulke zegeningen genoemd wordt de Heere, de God Israëls, of de God Abrahams, Izaks, en Jakobs, met welke God eerst zijn verbond had gemaakt. Zie Luk. 1:68.