En de zeven engelen,:
Gelijk op Openb. 6:2, is aangetekend, dat enige uitleggers de gezichten van de zes eerste zegelen duiden op de staatkundige veranderingen en zwarigheden, die de wereld, en inzonderheid het Romeinse rijk, vanwege de verdrukkingen der Kerk van Christus, tot de tijden van Constantijn toe, zijn overkomen; zo zijn er ook enigen, die deze bazuinen van de volgende veranderingen en zwarigheden verstaan, die het Romeinse rijk door verscheidene barbaarse natiën uit alle gewesten der wereld, verscheidene malen en in verschillende tijden, heeft uitgestaan; waardoor dit rijk in het Westen geheel onder den voet is geraakt, en in vele koninkrijken en prinsdommen is verdeeld, die daarna door de geestelijke heerschappij van den bisschop van Rome, op een andere wijze aan den ander enigszins zijn gehecht. Welk gevoelen met de wijzen van spreken, die hier gebruikt worden, en met de vergelijking van dergelijke uit het Oude Testament, ook schijnt bevestigd te worden; waarvan zie Jes. 28:2, en Jes. 30:30; Jer. 15:9; Ezech. 32:7. Doch daar tevoren is gezegd, dat Christus hier, niet als een heerschappijvoerder van wereldse koninkrijken, maar als een geestelijk regeerder Zijner gemeente alom wordt ingevoerd, en dat door de voorbede en voorspraak van Christus hier, en door Zijne tekening in het voorgaande hoofdstuk en in Openb. 9:4, de ware gelovigen van deze volgende oordelen en zwarigheden vrij worden gehouden, gelijk Christus ook voor Petrus bidt, Luk. 22:32, en alle gelovigen verzekert, dat zij door de profeten niet verleid zullen worden, Matth. 24:24, daar zij van de lichamelijke zwarigheden niet vrij zijn, zo is het geschikter, dat dit van den geestelijken stand der Kerk verstaan worden, en van den wereldlijken stand alleen voorzover hij den geestelijken stand raakt.