Home Introduction Persons Geogr. Sources Events Mijn blog(Nederlands)
Religion Subjects Images Queries Links Contact Do not fly Iberia
This is a non-commercial site. Any revenues from Google ads are used to improve the site.

Custom Search
Quote of the day: Urgulania's influence, however, was so f
Notes
Display Vulgate text
Display Statenvertaling
The New Testament

Acts chapter 170
Next chapter
Return to index
Previous chapter
Paul in Thessalonica and Berea

1 Now when they had passed through Amphipolis and Apollonia, they came to Thessalonica, where was a synagogue of the Jews.
2 And Paul, as his manner was, went in unto them, and three sabbath days reasoned with them out of the scriptures,
3 Opening and alleging, that Christ must needs have suffered, and risen again from the dead; and that this Jesus, whom I preach unto you, is Christ.
4 And some of them believed, and consorted with Paul and Silas; and of the devout Greeks a great multitude, and of the chief women not a few.
5 But the Jews which believed not, moved with envy, took unto them certain lewd fellows of the baser sort, and gathered a company, and set all the city on an uproar, and assaulted the house of Jason, and sought to bring them out to the people.
6 And when they found them not, they drew Jason and certain brethren unto the rulers of the city, crying, These that have turned the world upside down are come hither also;
7 Whom Jason hath received: and these all do contrary to the decrees of Caesar, saying that there is another king, one Jesus.
8 And they troubled the people and the rulers of the city, when they heard these things.
9 And when they had taken security of Jason, and of the other, they let them go.
10 And the brethren immediately sent away Paul and Silas by night unto Berea: who coming thither went into the synagogue of the Jews.
11 These were more noble than those in Thessalonica, in that they received the word with all readiness of mind, and searched the scriptures daily, whether those things were so.
12 Therefore many of them believed; also of honourable women which were Greeks, and of men, not a few.
13 But when the Jews of Thessalonica had knowledge that the word of God was preached of Paul at Berea, they came thither also, and stirred up the people.
14 And then immediately the brethren sent away Paul to go as it were to the sea: but Silas and Timotheus abode there still.

Paul in Athens

15 And they that conducted Paul brought him unto Athens: and receiving a commandment unto Silas and Timotheus for to come to him with all speed, they departed.
16 Now while Paul waited for them at Athens, his spirit was stirred in him, when he saw the city wholly given to idolatry.
17 Therefore disputed he in the synagogue with the Jews, and with the devout persons, and in the market daily with them that met with him.
18 Then certain philosophers of the Epicureans, and of the Stoicks, encountered him. And some said, What will this babbler say? other some, He seemeth to be a setter forth of strange gods: because he preached unto them Jesus, and the resurrection.
19 And they took him, and brought him unto Areopagus, saying, May we know what this new doctrine, whereof thou speakest, is?
20 For thou bringest certain strange things to our ears: we would know therefore what these things mean.
21 (For all the Athenians and strangers which were there spent their time in nothing else, but either to tell, or to hear some new thing.)
22 Then Paul stood in the midst of Mars' hill, and said, Ye men of Athens, I perceive that in all things ye are too superstitious.
23 For as I passed by, and beheld your devotions, I found an altar with this inscription, TO THE UNKNOWN GOD. Whom therefore ye ignorantly worship, him declare I unto you.
24 God that made the world and all things therein, seeing that he is Lord of heaven heaven earth dwelleth not in temples made with hands;
25 Neither is worshipped with men's hands, as though he needed any thing, seeing he giveth to all life, and breath, and all things;
26 And hath made of one blood all nations of men for to dwell on all the face of the earth, and hath determined the times before appointed, and the bounds of their habitation;
27 That they should seek the Lord, if haply they might feel after him, and find him, though he be not far from every one of us:
28 For in him we live, and move, and have our being; as certain also of your own poets have said, For we are also his offspring.
29 Forasmuch then as we are the offspring of God, we ought not to think that the Godhead is like unto gold, or silver, or stone, graven by art and man's device.
30 And the times of this ignorance God winked at; but now commandeth all men every where to repent:
31 Because he hath appointed a day, in the which he will judge the world in righteousness by that man whom he hath ordained; whereof he hath given assurance unto all men, in that he hath raised him from the dead.
32 And when they heard of the resurrection of the dead, some mocked: and others said, We will hear thee again of this matter.
33 So Paul departed from among them.
34 Howbeit certain men clave unto him, and believed: among the which was Dionysius the Areopagite, and a woman named Damaris, and others with them.

Events: Paul in Thessalonica and Berea, Paul in Athens

Handelingen 17

1En door Amfipolis en1) Apollonia2) hun weg genomen hebbende, kwamen zij te Thessalonica,3) alwaar een synagoge der Joden was.
2En Paulus, gelijk hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften,4)
3Dezelve openende, en5) voor ogen stellende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus is de Christus,6) Dien ik, zeide hij, ulieden verkondige.
4En sommigen uit hen geloofden, en7) werden Paulus en Silas toegevoegd, en8) van de godsdienstige Grieken9) een grote menigte, en van de voornaamste vrouwen niet weinige.10)
5Maar de Joden, die ongehoorzaam11) waren, dit benijdende,12) namen tot zich enige boze mannen uit de marktboeven,13) en maakten, dat14) het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason15) aanvallende,16) zochten zij hen tot het volk17) te brengen.
6En als zij hen niet vonden, trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad, roepende: Dezen, die de wereld in roer hebben18) gesteld, zijn ook hier gekomen;
7Welke Jason in zijn huis genomen heeft; en alle dezen doen tegen de geboden des19) keizers, zeggende, dat er een andere Koning20) is, namelijk Jezus.
8En zij beroerden de schare, en de oversten der stad, die dit hoorden.
9Doch als zij van Jason en de anderen vergenoeging21) ontvangen hadden, lieten zij hen gaan.
10En de broeders zonden terstond des nachts Paulus en Silas weg naar Berea;22) welke, daar gekomen23) zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden;
11En dezen waren edeler, dan24) die te Thessalonica waren, als die het woord25) ontvingen met alle toegenegenheid,26) onderzoekende27) dagelijks de Schriften,28) of deze dingen alzo waren.
12Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse eerlijke vrouwen en van de mannen niet weinige.
13Maar als de Joden van Thessalonica verstonden, dat het Woord Gods ook te Berea van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen.29)
14Doch de broeders zonden toen van stonde aan Paulus weg, dat hij ging als naar de zee;30) maar Silas en Timotheus bleven aldaar.
15En die Paulus geleidden,31) brachten hem tot Athene toe; en als zij bevel gekregen hadden aan Silas en Timotheus, dat zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken zij.
16En terwijl Paulus hen te Athene verwachtte, werd zijn geest in hem32) ontstoken,33) ziende, dat de stad zo zeer afgodisch34) was.
17Hij handelde dan35) in de synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig36) waren, en op de markt alle dagen met degenen, die hem voorkwamen.37)
18En sommigen van de Epikureische38) en Stoische39) wijsgeren streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze klapper zeggen?40) Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde.41)
19En zij namen hem, en brachten hem op de plaats, genaamd Areopagus,42) zeggende: Kunnen wij niet weten, welke deze nieuwe leer zij, daar gij van spreekt?
20Want gij brengt enige vreemde dingen voor onze oren; wij willen dan weten, wat toch dit zijn wil.
21(Die van Athene nu allen, en de vreemdelingen,43) die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan om wat nieuws te44) zeggen en te horen.)
22En Paulus, staande in het midden van de plaats, genaamd Areopagus, zeide: Gij mannen van Athene! ik bemerke, dat45) gij alleszins gelijk als godsdienstiger46) zijt.
23Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen,47) heb ik ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift48) stond: DEN ONBEKENDEN GOD.49) Dezen dan, Dien gij niet kennende50) dient, verkondig ik ulieden.
24De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt;
25En wordt ook van mensenhanden niet gediend, als iets behoevende,51) alzo Hij Zelf allen het leven en den adem, en alle dingen geeft;
26En heeft uit een bloede52) het ganse geslacht der53) mensen gemaakt, om op den gehelen54) aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning.
27Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers55) tasten en vinden56) mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons.
28Want in Hem leven57) wij, en bewegen ons, en zijn wij;58) gelijk ook enigen van uw59) poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht.60)
29Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid61) goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst62) en bedenking gesneden zijn.
30God dan, de tijden der onwetendheid63) overzien hebbende,64) verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren.
31Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem65) rechtvaardiglijk66) zal oordelen, door een Man,67) Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering68) daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft.
32Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen.
33En alzo is Paulus uit het midden van hen uitgegaan.
34Doch sommige mannen hingen hem aan, en geloofden; onder welke was ook Dionysius, de Areopagiet,69) en een vrouw, met name Damaris, en anderen met dezelve.